Sint-Laureins : Het monumentale godshuis, een zegen of een vloek ?

Toen de firma Woodframes, toen nog Martens, bezig was met de renovatie van de ramen in de koepel van het godshuis ben ik langs de stellingen aan de buitenzijde tot daar geklauterd en van daaruit bekeken komt men meer dan ooit, tot de ontnuchterende vaststelling dat het dorpje rondom zo klein is in vergelijking met het reusachtige gebouw ! Nochtans had Kanunnik Andries grootse en integere plannen bij de functie van het monument toen hij bij zijn differente bezoeken aan Juffrouw Antonia Van Damme deze laatste kon overtuigen hier in dit aardse leven te zaaien om in het hemelrijk te maaien ! De pastoor van Middelburg zag dit project als een oplossing voor het ganse Meetjesland en ver daarbuiten en niet enkel voor de plaatselijke bewoners. De verdere evolutie van de welzijnszorg besliste daar anders over !


Laat ons nog even nagaan wat pastoor Andries aanzette tot het stimuleren van de oprichting van een hospitaal. Arnold Van Maldegem geboren op het Warmhof te Maldegem in het begin van de 13e eeuw, werd deken te Brugge en later Kanunnik te Doornik. Op het laatst van zijn leven maakte hij een testament voor o.a. het stichten van een hospitaal in zijn geboorteplaats. Hij begon met de opbouw maar door zijn overlijden werd dit verder afgewerkt door de uitvoerders van zijn testament. Het beheer van het hospitaal was echter opgedragen aan de Meester en Broeders van St. Jans hospitaal te Brugge. Na de dood der testamentuitvoerders werd de stichting verwaarloosd bij zoverre dat reeds in 1457 geen hospitaal meer bestond, men vervoerde de zieken van Maldegem, Adegem en Sint-Laureins in erbarmelijke omstandigheden ter verpleging naar Brugge. Deze hachelijke toestand duurde drie eeuwen lang tot in het jaar 1863 vooraleer de kwestie opgehelderd werd. Eerwaarde Heer Jozef Andries, pastoor te Middelburg, kon dit niet langer aanzien, ging op zoek naar het testament van Arnold en vond dit met hulp te Doornik. Hij wendde zich in 1854 tot de Burgerlijke Godshuizen te Brugge voor de teruggave van Maldegems hospitaal. Hij startte in 1857 een rechtsgeding maar het bleef zes jaar duren tot men kwam tot een uitspraak en schikking. Zo bekwam Sint-Laureins, die destijds deel uitmaakte van het Ambacht Maldegem, 68.000 frank. Een in die tijd niet onaardige som, waarmee het gemeentebestuur waarschijnlijk best in zijn nopjes was ! Ondertussen had men Juffrouw Antonia kunnen overtuigen het imposante gebouw te Sint-Laureins te financieren dat gebouwd werd tussen 1843 en 1849. De legende wil dat de drijfveer van Juffrouw Van Damme, hierbij geïndoctrineerd door pastoor Andries en de plaatselijke pastoor Van Den Berghe, het plichtsbesef was restitutie te doen van de aangeslagen kerkgoederen, het beruchte zwartgoed, door haar vader tijdens de Franse Revolutie verworven. Men vertelt erbij dat ze een kelder hadden vol gouden muntstukken ! Hoe dan ook, waar anderen hiervan hebben geprofiteerd, zij heeft een prachtig werk van barmhartigheid geleverd, al is het verhaal waar of niet, hopelijk is ze met een gerust geweten ingeslapen !  Het godshuis en het hospitaal werden toevertrouwd aan de goede zorgen van de Congregatie van de Kindsheid Jesu. Waarschijnlijk als dank aan Eerwaarde Heer Andries die de aanleiding was tot de stichting koos men als naam : Gesticht Sint-Joseph. Bij de uitspraak van het proces in 1863 werd het hospice door de stichteres aan de gemeente geschonken. Na haar dood kwam het gesticht in 1879 onder het bestuur van een hospiceraad, onder voorzitterschap van de opeenvolgende pastoors van Sint-Laureins. In 1991 verlieten de laatste zusters het godshuis. Het werd in de jaren 90 van de twintigste eeuw verwaarloosd en verweesd achtergelaten. Een publieke schande voor het beleid dat het jaren daarvoor liet verkommeren, naliet de geringste herstellingen uit te voeren en slechts oog had voor de opbrengsten van de ondertussen opgedoekte boerderij, onderwijl nutteloze investeringen in het gebouw pompend.


Hoe is het zover kunnen komen met het grootste godshuis van het platteland in Vlaanderen, meer dan een hectare bebouwde grond, een geschenk van Juffrouw Van Damme? In het begin was er ook een meisjeskostschool in, maar met de dood van de stichteres (1879) ging het beheer over naar het zelfstandig bestuur der Godshuizen van Sint-Laureins en zo verdween het pensionaat. Bij aanvang stuurden meer dan 20 vreemde gemeenten er hun zieken en behoeftigen naartoe, maar geleidelijk aan bouwde ieder dorp zijn eigen gesticht en komen er meer gespecialiseerde instellingen, en zo komt het dat de bewoning van ons "monument" zozeer vermindert dat de onderhoudskosten ondraaglijk worden. Het gebouw is uiteraard te groot voor een gemeente met pakweg 3500 zielen die in die tijd ook nog altijd verminderen door de trek naar Amerika. Meermalen is dan ook aan een andere bestemming gedacht.
Door het verjagen van katholieke paters en nonnen uit hun kloosters in Frankrijk is er in 1903 een tijd sprake van dat ons klooster zou verkocht worden aan Franse nonnekes. Het is vooral langs de kanten van Ieper dat die het land binnen komen, het is misschien door het taalprobleem, maar dit blijft zonder gevolg.
Eind 1800 heeft men de kans gehad het klooster te verkopen voor 300.000 fr. voor een afdeling van St.Pietersveld, ook dit gaf geen resultaat.
In mei 1903 kwam een nieuwe vraag uit Frankrijk of de gemeente plaats zou hebben voor het herbergen van 100 personen tegen een goede huur. Er werd positief op geantwoord.
Een nieuwe gelegenheid doet zich voor in 1913 met de nieuwe legerwet. Het zou de schoonste kazerne zijn die men zich indenken kan, een depot of soldatenschool.? Men vraagt publiekelijk : wie brengt ons een koper of pachter aan ? Omdat op dat ogenblik de vraag naar een tram voor Sint-Laureins in alle hevigheid woedt geeft men volgende hint : Zorg voor de tram en je zult snel een koper vinden of omgekeerd verkoop het gesticht aan de Staat en de tram zal er rap zijn! Gooit WO I roet in het eten of was dit maar een vrome wens, ik heb er verder niets meer over gevonden.
In 1923 houdt iemand nog een vurig pleidooi om een vleugel in te richten als Middelbare school, het gebouw staat er reeds, het is veel te groot voor wat het gebruikt wordt, dus brengt het een te grote last mee voor de gemeente ! Maar er gebeurt verder niets !
De plaatselijke bevolking heeft geluk dat het er tijdens WO II nog staat, zodat velen het als schuiloord kunnen gebruiken. In 1949 dan, op 17 en 18 juli worden er  grootse feesten gepland : Een drievoudig eeuwfeest Petrus Gernaey - Het Godshuis - Petrus Minne. Men verwacht een massa volk, alles speelt zich af rond het Godshuis en de opbrengst komt ten goede aan de wederopbouw van de meisjesschool.
En zo moddert men verder maar wat aan, tot de aftakeling te grote proporties aanneemt, terwijl men het geheel tegen een belachelijke prijs verkwanselt aan een duister sujet die niets liever zou zien dan dat het helemaal instort, er onderwijl uithalend wat in zijn kraam past, terwijl hij ieder ander ook zijn gang laat gaan, doch ondertussen is een aanvraag ingediend tot klassering, wat niet meer dan normaal is, ja, zelfs vanzelf sprekend !
Tot uiteindelijk de redder in nood opdaagt, die een iets "bredere" visie heeft, en het geheel in zijn oude glorie hersteld !


Maar niet alleen de functie van het gebouw, ook het beheer kwam soms terecht in woelige waters. De aanpak vanaf de 12e eeuw van de problemen van armoede en achterstelling was hoofdzakelijk een activiteit van caritatieve organisaties en hierin was het belang van het religieuze zeer groot. Een wet van 1796 toen de Zuidelijke Nederlanden ingelijft waren bij Frankrijk, tijdens de Franse Republiek, voorzag in de oprichting van Commissies van Burgerlijke Godshuizen en van Burelen van Weldadigheid. De laatste waren verplicht in iedere gemeente, terwijl de Commissies facultatief waren. De Belgische Staat richtte al in 1895 een Koninklijke Commissie op voor de hervorming van de armenzorg. Maar het was pas dertig jaar later op 10.03.1925 dat de wet op de COO werd gestemd met de verplichte installatie van één dienst voor armenzorg per gemeente, wat in 1976 dan weer doorgroeide tot het OCMW. De opdracht van de wet luidde, bijstand aan hulpbehoevenden met inbegrip van bejaardenzorg, hospitaalverzorging voor noodlijdenden en voogdij over arme wezen en vondelingen. De raad werd samengesteld uit burgers voorgedragen en voor 6 jaar verkozen door de gemeenteraadsleden, bijgestaan door een secretaris en een ontvanger. Later werd de opdracht aangepast en verruimd.
Onder het voorzitterschap van Jean De Keyser in 1898 neemt Emiel Vercraeye wegens ziekte ontslag als ontvanger en wordt vervangen door Clemens Verstraete, de secretaris is Charles Geirnaert.
In 1906 onder voorzitterschap van P. Haverbeke ontstaat beroering over mogelijk gesjoemel bij het godshuis.De secretaris Ch. Geirnaert komt de roddels over verdwenen overschotten en het verkwisten van geld die ook op de gemeenteraad aan de orde kwamen voor een proppensvolle zaal in het gemeentehuis met cijfers weerleggen zodat na bewezen toelichting iedereen in zijn eer wordt hersteld.
Op donderdag 09.07.1908 heeft onder d.d. voorzitter Ed. Van Holsbeke de aanbesteding plaats voor het bouwen van koestallen en varkenshokken, wat wordt toegewezen aan aannemer C. Cromheecke van Maldegem. Het godshuis vraagt tevens een landbouwbestuurder voor onmiddellijke indiensttreding.
Op 28.03.1909 overlijdt Eduard Van Holsbeke, hij was tevens de vader van gemeentesecretaris Pieter. Daarna is Ivo Van De Rostyne voorzitter opgevolgd door Jos Ingels en men vraagt in 1914 een paardenknecht, goed loon met kost en inwoon, zich aanbieden bij de bestuursleden P. Turpyn, Eerstestraat of Th. Notteboom, Boterhoek.
In de gemeenteraadsvergadering van 30.04.1925 wordt geklaagd dat het kostgeld van de 7 zusters onderwijzeressen te gering is (3,11 fr. per persoon en per dag). Daar zij na hun dagtaak in school ook nog meehelpen in de verzorging, nachtwaken en tal van andere bezigheden, alle zusters verblijven in een gemeenschappelijke zaal en de dienstdoende 13 andere zusters in het godshuis slechts 0,42 fr. per dag verdienen, maakt een kleine berekening snel duidelijk dat aanpassingen nodig bij veranderingen aan het bestaand dienstloon, het godshuis met een verlies zou opzadelen.
In de vergadering COO in het Burgerlijk Godshuis op woensdag 09.09.1925 wordt pastoor Verhulst verkozen als voorzitter en in de vergadering van 16.09.1925 geeft secretaris Ch. Geirnaert zijn ontslag om gezondheidsredenen en wordt Clem. Verstraete herverkozen als ontvanger. De nieuwe secretaris wordt P. Van Holsbeke. Het godshuis heeft een eigen waterleiding, er staan op zolder 7 bakken die gevuld worden met water van waaruit dit naar verschillende plaatsen wordt rondgestuurd en men maakt plannen voor het leggen der elektriciteit.
In de vergadering van 20.01.1926 breekt de hel los ! Het probleem van het kostgeld van de 7 zusters onderwijzeressen komt weer op de proppen met bovendien het geval van twee oudere zusters die niet meer bekwaam zijn iets te doen en geen kostgeld betalen. Er volgt een hoogoplopende discussie, waarop de voorzitter, ten top van gramschap, verklaart het weerbarstig lid aan te klagen indien hij de cijfers betreffende het loon der zusters durft in de gazette te plaatsen ! Waarop betrokkene antwoord dat er niets van die mensen mag geweten zijn en dat men een duivel is in mensenvel wanneer men daaraan durft te raken. Blijkt bovendien dat er op 4 januari een banket in het gesticht heeft plaats gehad, waar alle bestuursleden en de vorige armmeesters waren op uitgenodigd, enkel uitgezonderd betrokkene ! Dit is duidelijk de spreekwoordelijke druppel, het conflict zal blijven aanslepen, escaleert en ontaardt in een politiek steekspel dat verder ook op gemeentelijk vlak wordt uitgevochten !
Ondertussen zijn ook de elektriciteitswerken in het godshuis van start gegaan.
En zo sleurt ook het beheer zich langzaam verder, met hoogtes maar evenzeer laagtes, tot uiteindelijk een nieuw rustoord wordt gebouwd, de zusters het oude klooster verlaten en de hele site in verval raakt. Maar wat onlosmakelijk verbonden blijft met de geschiedenis van het complex is het vele onbaatzuchtige werk van de vele zusters van de Kindsheid Jesu. Terwijl ik zit te kijken in het kleine zwarte notaboekje waarin van 1927 tot 1969, nauwgezet per maand de aalmoezen uit de kerk werden genoteerd, per trimester overgemaakt aan de ontvanger der commissie van Openbaren Onderstand, en door hem voor ontvangst getekend, vraag ik mij onwillekeurig af hoe het er destijds aan toeging, wel beseffend dit is voorgoed voorbij !

Geen opmerkingen:

Een reactie posten