Sint-Laureins : De buurtwinkel en allerlei over hun handel en wandel!

 Mijn dorp... wat leefden ze eenvoudig toen in simp'le huizen tussen groen...! Heerlijk zoals Sonneveld het verwoordde. Dit is het dorp zoals onze generatie dit gekend heeft!

Geboren kort voor de tweede wereldoorlog hebben we als dusdanig de vluchtelingen status aan den lijve ondervonden maar ook de vele verhalen gehoord van de voorgaande generatie, die ondertussen helemaal verdwenen is, over de magere tijden einde 19e, begin 20e eeuw. Dat het de eeuwen daarvoor in onze contreien nog een triestiger bedoening moet geweest zijn kunnen we opmaken aan de hand van de lessen geschiedenis die we op school voorgeschoteld kregen! Maar wat onze voorouders vertelden over hun tijd was in feite ook niet om euforisch van te worden. Voor het merendeel armoe troef en voor de meesten wroeten en elke dag hard labeur, slechts enkele bevoorrechten profiteerden van de omstandigheden en dan nog blijft de vraag hoe zij die status hadden bereikt? Solidariteit tussen de werkende mensen in noodgevallen was groot maar filantropen onder de betere klasse bestonden ook, doch waren op zijn zachtst gezegd witte raven en de overheid of wie die toen uitmaakte leken op zijn minst enkel geïnteresseerd in boetes, taksen en belastingen. Meer en meer trachtte men, als dit kon, in zijn eigen onderhoud te voorzien, iedereen had zowat een eigen moestuintje, het "gazon" diende voor het bleken van de was en werd kort gehouden door een paar konijnen of een geit in de plaats van een grasmachine. Sommigen hielden zelfs een varkentje voor de jaarlijkse slacht en hier of daar was wel een noodslachting bij een boer om zijn vleesvoorraad aan te vullen. Enkele kippen of ander pluimvee zorgden voor verse eieren en de hanen voor het eetfestijn op de kermis of bij trouwfeesten of gewoon de zondag. De kreken en kanalen zaten nog vol vis en wie niet zelf ging vissen kwam aan zijn trekken bij de rondtrekkende visboer of mosselman. Kleren werden zelf genaaid en ontelbare keren hersteld of aangepast aan de nieuwe gebruiker. De dorpseconomie draaide in hoofdzaak door leurders en huis-aan-huis verkopers met of zonder kar al dan niet getrokken door een lastdier!



Maar geleidelijk aan begonnen thuisblijvende vrouwen het gezinsinkomen, veelal bijeen geschraapt door hun man en de kinderen, wat aan te vullen door in hun thuissituatie ook initiatieven te nemen, naast de bestaande handelslui! De herbergen schoten als paddenstoelen uit de grond maar waar meestal geen aandacht aan wordt besteed ook het aantal winkels moest niet onderdoen. Ook zag men beide te samen in dezelfde woonst, aan de ene kant café daarnaast winkel en in vele straten buiten het centrum was wel een buurtwinkeltje. Het winkellandschap was zeer verscheiden, beenhouwers, bakkers, apothekers, viswinkel, groentewinkels, drankslijters, juwelierszaken, bloemenwinkel, stoffenwinkel, schoenwinkels, kleermakers, textielwinkels, kruideniers, enz... Speelgoedwinkels, spekkenwinkeltje, je kon het zo gek niet bedenken of het bestond wel en dikwijls had het handeltje de allure van een bazaartje of grootwarenhuis "avant la lettre" of laten we zeggen in embryonale fase. De mix van aangeboden artikelen was soms wonderbaarlijk, lingerie voor dames naast paternosters en kerkboeken, voedingsmiddelen naast papierwaren en dergelijke. Ook was er niet veel kennis nodig om aan zo'n avontuur te beginnen, een beetje kunnen rekenen volstond. Van boekhouding en administratie was geen sprake, enkel een inschrijving in het Handelsregister volstond en je vond altijd wel iemand die dit voor jou kon doen als Gent je te veraf lag! Belangrijk was dat je een dik schrift bij hield waarin de "plakkers" die op de "poef" kochten werden genoteerd in de hoop dat je later wel je geld zou krijgen. Voor de rest was het zaak de facturen van de gekochte koopwaar goed bij te houden om je jaarlijkse aangifte in de inkomensbelasting in te vullen zodat vadertje staat ook zijn graantje kon meepikken. Die waren trouwens al eens aan de kassa gepasseerd want voor elke inkoop moest een factuur worden opgemaakt met daarop een fiscale zegel waarvan de ene helft op de factuur van de koper en de andere helft op de factuur van de verkoper moest worden gekleefd. Maar eenmaal de smaak te pakken vond de overheid nog een middeltje om mee te  profiteren, wie een winkeltje uitbaatte zag zijn gewone gezinswoning meteen geherwaardeerd als handelshuis zodat het kadastraal inkomen kon worden opgehemeld en de grondbelasting kon worden opgeschroefd. Maar dit was allemaal nog goed doenbaar totdat in de voorbijgaande jaren de handelswetgeving op administratief en fiscaal gebied zo ingewikkeld en   geradbraakt werd dat een kat daarin haar eigen jongen niet meer terugvond en men ook hier experten nodig had om enigszins zijn weg te vinden. Door de modernisering gepaard gaande met een ondertussen verregaande schaalvergroting hadden de kleine zelfstandigen geen bestaansreden meer en verdwijnen ze, wat voorspelbaar was, gelijk hun lotgenoten, de cafés, als sneeuw voor de zon!

Wat de investering betreft eind 19e en begin 20e eeuw  om te starten, was over 't algemeen zeer miniem maar was zeer afhankelijk van de branche. Meestal volstonden een kamer vooraan de woning met wat rekken langsheen de muur voor het presenteren van de winkelwaar en eventueel wat bakken en vaten voor de producten die "en vrac" werden aan de man gebracht. Pas na de IIe wereldoorlog kwamen de voorverpakte artikelen meer en meer aan bod. Aan de voordeur een flinke klok die vrolijk begon te klingelen als een klant zich aanmeldde, en als onmisbaar meubilair den "toog" of de toonbank. Voor een etalage was lange tijd helemaal geen nood aan een etalagiste! Vaak moest gemeten of gewogen worden, en daarvoor hadden we de stok- of lintmeter en een tweearmige balans staand op de toonbank of eertijds hangend met ketting aan het plafond, met twee schalen één voor de goederen de ander voor de gewichten. Om bedrog tegen te gaan moesten maten en gewichten regelmatig worden geijkt, daarom moesten de winkeliers met de hele santeboetiek naar  de zitdag in één of ander café voor een merkteken in hun materiaal als bewijs. Waarom ambtenaren van Openbare Diensten zoals van Financiën en Economie, belastingcontroleurs en ijkmeesters altijd zitdagen moesten houden in cafés laat zich raden! Reeds vóór de elektriciteit en de kassa hun intrede hadden gedaan was het kloppend hart van de hele handel al "het schof" of de geldlade in de toog, daar werd in gegrabbeld voor de dagelijkse uitgaven, overnachtte het wisselgeld maar werden de grotere coupures van de dagontvangsten elke avond meegenomen naar veiliger oorden. En op de toonbank, in vele winkels, de onvermijdelijke offerblok, het zwart manneke, ge weet wel wat maar ge moogt het nu niet meer zeggen, die vriendelijk begon te knikken als men een cens in de gleuf werkte!

Of aan het uiteindelijke doel iets bij te verdienen, voldaan werd, kan men moeilijk beantwoorden, al blijkt dat de meeste winkels bleven draaien en veelal doorgegeven werden aan nakomelingen, de pensioengerechtigde leeftijd moest nog uitgevonden worden! Een eigenaardig fenomeen dat mij altijd bijgebleven is van in mijn jeugd, was dat van de grijze mannetjes. Elkeen heeft ze wel gezien de echtgenoten van vrouwen die een winkel uitbaatten, en die in grijze werkbroek en kort werkvestje blijkbaar niets te doen hadden en godganse dagen door het dorp wandelden of fietsten, jaar in, jaar uit. Dit leek wel min of meer familiegebonden alsof de genen er misschien voor iets tussen zaten? In elk geval verstevigde dit mijn vermoeden dat een loopbaan als kleine zelfstandige in grootmoeders tijd toch wel leefbaar was!



















 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten