Sint-Laureins : Ook zij, zijn geboren in Sente (1)

Mgr. Matthias LAMBRECHT °Sint-Laureins Januari 1539  +Brugge 1 Juni 1602
Derde Bisschop van Brugge.

Over zijn afkomst werd heel wat gespeculeerd.
Omtrent de geboorteplaats was een eerste veronderstelling dat hij in de Goochelaar zou geboren zijn, dicht bij "De Spriet" op het Walleken in de omgeving van het "Bisschopsstuk". Een tweede veronderstelling vermeldt de Vlamingstraat. En tenslotte de derde, meest waarschijnlijke, in "De Biezen" op een hofstedeken aan de oostkant van de Keursteenweg. Vóór het vastleggen van de Nederlands-Belgische grens stond dit hoeveken op het grondgebied van Sint-Laureins maar maakt nu deel uit van Aardenburg dus Nederland. In elk geval is hij geboren op de parochie Sint-Laureins !
Omtrent de afstamming zegt Sanderus : "Op een nederige plaats geboren klom hij op tot deze hoge waardigheid enkel door zijn uitstekende deugden" Hij was de oudste van zes in een gezin van eenvoudige afkomst wordt algemeen aangenomen. Anderen stellen dat zowel zijn vader als zijn moeder Aarnout en Victorine Banghelin behoorden tot begoede boerenfamilies en woonden op een grote polderhoeve.

Hij studeerde Artes in Leuven en werd in het jaar 1561 derde in wijsbegeerte, promoveerde tot licentiaat in de theologie op 2 juli 1568, en kreeg op 7 januari 1570 reeds een toelage als kanunnik aan de hoofdkerk Sint-Donaas te Brugge. Als jonge afgestudeerde mocht hij gaan doceren in de Abdij van het Park en werd president van het Houterlécollege. De toenmalige Bisschop Drieux benoemde hem op 18 maart 1570 tot penitencier van het bisdom.
Door het Hervormingsgezind Magistraat van Brugge werd hij in 1579 samen met zijn collega's van het Kapittel, zoals vele priesters, uitgewezen en moest hij zijn Bisschop Drieux die door de geuzen in hechtenis was genomen, in ballingschap volgen naar Frankrijk.
Achtereenvolgens verbleef hij te Douai waar hij ging prediken en les geven, en te Sint-Omer.
Na het einde van het Calvinistisch bestuur keerde hij in 1584 met zijn Bisschop naar Brugge terug.


Op 4 maart 1588 vervangt hij Jacob Eckius als Aartspriester en wordt vervolgens groot-aalmoezenier en deken der Christenheid van Damme. Hij wordt om zijn wijsheid en geleerdheid steeds meer bij het bestuur van het bisdom betrokken. Op voorstel van de stadsmagistraat van Brugge werd hij in 1589 docent "inder Godheyt" aan de school van Jan De Witte.
Na de dood van Bisschop Drieux in 1594 werd Matthias in 1595 tot derde Bisschop van Brugge gekozen, gewijd op 28 juli 1596 in de Sint-Pieterskerk te Leuven en plechtig te Brugge ingehuldigd op de feestdag van O.L.Vrouw Hemelvaart op 15 augustus van hetzelfde jaar.
Zijn bisschopsambt dat slechts zes jaar duurde, getuigt toch van doortastende hervormingen, maar hij had ook de immense taak in zijn verwoest bisdom de vernielingen van de geuzentijd te herstellen, zowel geestelijk als materieel. Zijn voornaamste bezorgdheid was het uitroeien der ketterij en het opruimen der puinhopen die zij achtergelaten had.
Van zijn hand zijn ook volgende in het Nederlands geschreven werken : Kerkelijke Geschiedenis - De Levens der Heiligen - Verhandeling over de Antichrist.
In zijn testament stichtte hij twee studiebeurzen voor het seminarie van Brugge dienende voor arme scholieren uit het Ambacht van Maldegem, een eeuwigdurend jaargetijde op zijn geboortedorp, en hij bedacht ook zijn kerk, familieleden en ouders.
Mgr. Lambrecht overleed te Brugge op 1 juni 1602 en zijn stoffelijk overschot werd in het koor van de kathedraal van Brugge bijgezet naast het graf van graaf Lodewijk van Nevers.

In het noordelijk koor van de kerk te Sint-Laureins bevindt zich een glasraam met het wapenschild van Monseigneur Lambrecht, derde Bisschop van Brugge en boven de ingang der sacristie hangt het rouwbord of obiitbord. Dit is een zwartgeverfd, meestal houten ruitvormig bord met naam, titel en wapenschild van een prominente overledene met vermelding van de geboorte- en sterfdatum en in voorkomend geval een wapenspreuk, zoals bij Matthias "Da quod jubes" (Geef me de genade uw bevelen te volgen).


De Middeleeuwse en latere obiitborden, opgehangen binnen de kerk waarvan de overledenen dan ook meestal in de kerk begraven werden, waren een manier om kenbaar te maken wie overleden was en tevens voldoende bemiddeld was geweest om een plaats te krijgen dicht bij het altaar in de kerk. De rouwborden werden op de gevel van het sterfhuis opgehangen, vooraan gedragen in de lijkstoet en naderhand aan de muren van de kerk bevestigd. De Franse Revolutie zag de rouwborden met hun adellijke pretenties als een symbool van de oude standenmaatschappij en verbood in 1798 alle afbeeldingen met wapenschilden die in strijd waren met hun leus : Liberté, Egalité, Fraternité. Vele duizenden prachtig geschilderde borden werden op last van de overheid tot brandhout gehakt. Toen de Franse Revolutie was uitgewoed was de traditie van het ophangen van de borden vrijwel vergeten. Een variante van het wapenschild gevoerd door Matthias vind men in het wapen van Dom Isidoor Lambrecht 4e abt van Steenbrugge en 55e abt van Oudenburg die ook op een veld van lazuur een zilveren lam voert. Het is een zinspeling op de naam Lambrecht die kan gesplitst worden in twee woorden lam en brecht dat schitterend betekent.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten