Sint-Laureins : De militieloting de schande van de 19e eeuw.

De geschiedenis leert ons dat koningen en keizers om hun posities te behouden of te verstevigen, of hun gebied uit te breiden, steeds beroep hebben gedaan op uitgebreide legers, oorspronkelijk samengesteld uit vrijwilligers of huurlingen. Naast die beroepssoldaten werden gewesten of dorpen ook wel verplicht een aantal manschappen te leveren, dit afhankelijk van de bestaande legersterkte, en naar gelang de strijdlust en de machtshonger van de veldheer ! In de 16e eeuw, in Italië, werd door de Medici's voor de eerste maal gebruik gemaakt van loting om de "uitverkorenen" aan te duiden. Dit werd later in onze gewesten ook toegepast, met steeds wisselend succes. Willekeur en omkoperij, klachten en misbruiken, zorgden ervoor dat het nu eens afgeschaft, dan weer ingevoerd werd.
Ten tijde van de Franse Republiek voerde de wet van 05.09.1798 de conscriptie in, er werd telkenjare een lijst opgesteld van alle jongemannen die volgens de overheid in aanmerking kwamen voor militaire dienst. Daar onze gewesten sinds 1794 deel uitmaakten van Frankrijk, waren alle Belgische jongens tussen 20 en 25 jaar het doelwit. In vredestijd duurde de mogelijke diensttijd 5 jaar, in oorlogstijd had men prijs, voor onbepaalde duur ! Begrijpelijk dat toekomstige ouders er alles aan deden om eventuele nakomelingen van het mannelijk geslacht voor de gehate lijst van kandidaten voor de soldatendienst, verborgen te houden. Vandaar als het jongentjes waren, ging men ze helemaal niet aangeven of  bij de burgerlijke stand liet men ze noteren met een meisjesnaam, wat tegenwoordig nog steeds problemen geeft bij opzoekingen voor een stamboom.
In 1815 onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden behield men deze werkwijze van inschrijven op militielijsten. De aanduiding der effectieven gebeurde volgens een welbepaald systeem maar geeft toch eerder de indruk dat dit op een lucratieve manier werd toegepast.
Na de onafhankelijkheidsverklaring in 1830 zou België de militiewetgeving van het Koninkrijk der Nederlanden blijven behouden en bleef de loting de voornaamste bron van rekrutering. In het negentiende  levensjaar moesten alle jongemannen zich laten registreren op het politiecommissariaat van hun wijk, en een wet van 1848, bepaalde dat de "conscrits" pas zouden worden opgeroepen in hun twintigste levensjaar. Theoretisch werd de lijst afgesloten op 28 januari en ging men daarna over tot de beruchte loting !
Op de bewuste dag trokken de kandidaat-soldaten naar de hoofdplaats van het militiekanton, hetwelk toendertijd Maldegem was voor Sint-Laureins, maar ook voor Maldegem zelf, Adegem en Middelburg. Om de goede gang van zaken te waarborgen eiste de militiecommissaris  dat de veldwachter van de gemeente de jongelui zou begeleiden. Dit alles gebeurde te voet, pas op het einde, na 1900 werd sporadisch gebruik gemaakt van de fiets.
Jaarlijks maakte de krijgsmacht een tabel op, met het aantal manschappen dat nodig was om de regimenten op sterkte te houden. Op basis van deze gegevens werd berekend, volgens het inwonersaantal, hoeveel mannen er moesten geloot worden per provincie, kanton en gemeente.
Voor de lichting van 1824 bijvoorbeeld bestond het gewoon contingent voor de provincie Oost-Vlaanderen uit 1251 man, daarvan moest het militiekanton Maldegem met zijn 12 355 inwoners 23 man leveren, verdeeld over Maldegem met 5711 inw. 11 man, Adegem met 3260 inw. 6 man, Sint-Laureins met 2643 inw. 5 man en Middelburg met 741 inw. 1 man.
In de praktijk kwam dit erop neer dat de lage nummers, dus die welke lager of gelijk waren aan het aantal nodig om de getalsterkte te garanderen, zich er hadden "ingeloot" !
In het lokaal waar de loting gebeurde, meestal in het gemeentehuis, stond op het podium, of op de tafel, een trommel waarin de lotingnummers , in koperen kokertjes opgerold, met een zwengel werden rondgedraaid en waaruit de kandidaten hun lot konden trekken. Je kwam niet binnen zonder je oproepingsbrief te hebben getoond. Familieleden, buren, vrienden en kennissen waren in groten getale meegekomen en stonden in dichte drommen buiten te wachten.
Elkeen die zijn naam hoorde afroepen moest zich vooraan melden. Aan tafel een paar vertegenwoordigers van de gemeentebesturen, naast de trommel een vertegenwoordiger in vol ornaat van de landmacht en een politieman, de champetter. Aan een tafeltje, de schrijver met de militielijsten aan wie men zijn naam moest opgeven. Alles werd gecontroleerd aan de hand van de identiteitskaart en op het teken van de champetter, nadat de collega van het leger de trommel een paar keer had rondgedraaid en het luikje had opengemaakt, mocht de uitverkorene, op hoop van zege, zijn nummer trekken, liefst "groot" genoeg, althans hoger dan het contingent, dat aan het rijk verschuldigd was, omvatte. Bij het teruggeven van de identiteitskaart schreeuwde de champetter -onnodig luid- de naam, het beroep, het adres en het jaartal van de klasse, nam het kokertje, frutselde het papiertje eruit en riep dan :"numero ...", noteerde het nummer en voegde er in één adem laconiek aan toe : "proficiat, le suivant, de volgende" !!
Hierbij speelden zich telkenmale hartverscheurende taferelen af, waarbij verschillende zonen van éénzelfde gezin een slecht lot trokken en zo voor drie lange jaren hun ouders en thuis moesten verlaten, wat niet alleen emotioneel maar ook financieel een ramp voor het getroffen gezin betekende. Met schrik keken die jongens zelf aan tegen een dienstplicht van 3 jaar in meestal ellendige omstandigheden, in een ver afgelegen kazerne, maanden lang weg van huis, te midden van arme landbouwerszonen en stedelijk crapuul, ten dele vrijwilligers die de loting hadden afgekocht.
Het onrechtvaardige van het hele systeem was dat rijken die een slecht lot trokken zich konden vrijkopen en hun in andere omstandigheden zo geroemde "plicht" en plichtbewustzijn nu fijntjes konden overdragen aan sukkelaars die uit noodzaak in de toen armtierige tijd niet anders konden dan dit lijdzaam te ondergaan ! Dit trok uiteraard ook het schorremorrie aan die dit als een vorm van inkomsten aanzagen, omdat ze toch niet tot iets anders in staat waren en bovendien konden genieten van kost en inwoon. De zonen van een kasteelheer, notaris of dorpsnotabele, industrieel of gewone rijke burger, konden zich vrijkopen door onder de vrijgelotenen iemand uit te kopen die hun dienstplicht gedurende 3 jaar overnam ! De wetgever zelf had daarvoor zelfs een bedrag bepaald en voorzien dat men dit maar drie lotingen na mekaar mocht doen, hetgeen wel voor gevolg had dat het kon bestaan dat iemand er 9 jaar legerdienst op zitten had !
Na afloop van dit hele circus van de gehate loterij ging men in groep, voor de enen zijn verdriet, voor de anderen zijn geluk in de herbergen verdrinken, voor zover dit al niet van in de morgen ingezet was ! En zo begon de grote kroegentocht wat heel vaak, naargelang de terugweg naar huis vorderde en het drankverbruik toenam, eindigde in rellen en ware veldslagen tot bloedens toe, tussen naburige gemeenten, rivaliserende bendes of families met jarenlange vetes. Men zag zich verplicht speciale controles te houden op het bezit van messen en het cachot maakte overuren.
Dit schandalige systeem van de loting bleef uiteindelijk meer dan 100 jaar in gebruik tot in 1909. Toen volgde de invoering van de dienstplicht voor één zoon per gezin en mede door de steeds toenemende oorlogsdreiging werd in 1913 het wetsontwerp op veralgemeende dienstplicht goedgekeurd !

Geen opmerkingen:

Een reactie posten