Sint-Laureins : Ook zij, zijn geboren in Sente. (10)

De Lombaerde Petrus Joannes ° SL 22.12.1809 + Kruishoutem 01.05.1848 overleden op 38-jarige leeftijd aan tyfus.
Priester gewijd op 08.12.1840. Was van 21.01.1841 coadjutor op de parochie Sint-Niklaas te Waterland-Oudeman en achtereenvolgens onderpastoor van 28.07.1841 op de parochie Sint-Margriet te Grembergen, van 08.09.1842 op de parochie O.L.Vr Hemelvaart te Overmere, van 27.07.1846 te Wondelgem en van 21.09.1847 op de parochie Sint-Eligius te Kruishoutem.

Hij was één der 25 Oost-Vlaamse parochiegeestelijken die voorkwamen op de lijst opgemaakt door de bisschop van Gent op vraag van de provinciegouverneur, die in 16 maanden tijd overleden aan tyfus, slechts 11 priesters overleefden de ziekte. Te Kruishoutem stierven 3 onderpastoors in een tijdspanne van 8 maanden !
Als voornaamste oorzaken vermeldde de bisschop : 1) de ontberingen die de geestelijkheid zich getroost had om de zieken bijstand te verlenen 2) het al te frequent contact van de geestelijken met de zieken in de landelijke gemeenten, waar het aantal onderpastoors onvoldoende was.
Het grootste aantal slachtoffers bij de parochie-geestelijkheid viel bij de onderpastoors, minder bij de pastoors. Dit ligt in de lijn der verwachtingen, daar de onderpastoors in de regel jonger waren en bijgevolg minder antistoffen hadden gevormd, wat de kans op besmetting verhoogde, en oververmoeidheid door de onderbezetting hun weerstand verminderde. Bovendien waren zij het in de eerste plaats die instonden voor de toediening der laatste sacramenten aan de stervenden die zeer besmettelijk waren !

In onze gewesten woedden tussen 1300 en 1800 heel wat epidemieën, bij sommige was de sterfte massaal, wie eenmaal besmet was had minder dan 50 % kans te overleven. Dokters, notarissen, geestelijken en lijkdragers werden als gevaarlijke beroepen beschouwd. Pestepidemieën leidden tot migratie van grote bevolkingsgroepen om de kwaal te ontvluchten, met als gevolg een verdere verspreiding van de ziekte, wat trouwens ook in de hand gewerkt werd door de vele troepenbewegingen. Bij ons verdween de pest vanaf 1675 maar hierna zien we regelmatig epidemieën opduiken van dysenterie en vooral in de 19e eeuw van cholera. De vreselijke cholera-epidemieën doen sommige gemeenten besluiten, om besmetting te voorkomen, bestaande grachten en stilstaande wateren te dempen, men verplicht alle lijken binnen de zes uren na het overlijden, zonder lijkdienst in de kerk, te begraven en de toegang en bewoning van besmette huizen te verbieden.
Bovendien doen de mislukte oogsten in de jaren 1845 - 1847 een levensmiddelencrisis ontstaan die 1/7 van de Belgische bevolking teisterde. De toestand was bijzonder hopeloos in Oost- en West-Vlaanderen waar tevens de traditionele weefnijverheid helemaal ten onder ging en waar de schromelijk ondervoede bevolking een weerstandsloze prooi vormde ! In Vlaanderen wordt de ellende ten top gedreven door de mislukte aardappel- en roggeoogsten, de verliezen worden geschat op meer dan 90 % van de oogst. De hongersnood maakt dat de uitgeputte bevolking van de dichtbevolkte provincies een gemakkelijke prooi wordt voor de snel om zich heen grijpende tyfusepidemie van 1847-48 daarna op de kop toe, nog gevolgd door cholera. Van 1846 tot 1848 was er een significante stijging van de mortaliteit, grotendeels te wijten aan de tyfus-epidemie. In Vlaanderen lag het sterftecijfer het hoogst, van de boorlingen haalden ongeveer 30 % hun eerste levensjaar niet !

Geen opmerkingen:

Een reactie posten