Vijftig jaar oud-student van het St-Vincentiuscollege te Eeklo !

Eikels worden bomen, bomen sterven staande.

Na de milleniumhetze, die onnodig de halve wereld  in een paniekreactie trachtte onder te dompelen, realiseer ik mij pijnlijk onverwacht dat we reeds in 2007 zijn aanbeland. Dit betekent dat onze lichting van 1957 precies 50 jaar geleden de deuren van het college achter zich dichtsloeg. De lichting die een gelukwenstelegram stuurde naar Prins Rainier en Prinses Grace van Monaco ter gelegenheid van hun huwelijk en die waarempel nog een bedankingsbriefje terugkreeg. De lichting die het ultieme afscheid beklonk op de toendertijd beruchte bierfeesten van Wieze, alhoewel zonder ondergetekende, die ongelukkiglijk gehospitaliseerd was in de oude H.Hartkliniek wegens operatie blindedarmontsteking. Ik heb er wel een vriendelijk zichtkaartje aan overgehouden, waarvoor bij deze nogmaals dank.
De lichting waarbij onze betreurde Johan Van der Steene de toegewijde belleman en koster was en waarbij een buitenlandse student, van Duitsland nog wel, de perikelen van de oorlog deed vergeten.
Wij hebben het college in zijn volle glorie ondergaan in de tijd dat Monseigneur de bisschop in volle ornaat de toegangspoort nog binnenschreed en men, en dit was blijkbaar de enige gelegenheid, niet alleen de poort aan de straatkant wijd opengooide maar ook de poort aan het andere uiteinde van de inkomhal die ongegeneerd toegang gaf tot de alom gekende internenspeelplaats, waar wij uren gekaatst en gepierd hebben en, o zo belangrijk, rondjes gedraaid hebben rond de linden, maar dan wel zonder open poorten, er onderwijl nauwlettend op toeziend dat niemand contact zocht met leerlingen die in een klas zaten, meer dan twee jaar lager dan de onze en er tevens voor zorgend dat niemand bleef staan. Steeds in beweging was de boodschap !

Ik was nochtans een jaar op het slechte pad, na de lagere schoolperiode in Sint-Laureins waren wij met een tweetal vertrokken naar de kostschool van de Broeders van O.L.Vrouw van Lourdes in Oostakker om daar een tussendoorjaartje in de 6e Moderne af te haspelen, daar wij nog niet de vereiste ouderdom bereikt hadden om de onderwijzersloopbaan  te mogen aanvangen  in de Normaalschool aan de overkant. Ondanks het feit dat die periode op een nogal pijnlijke manier afgesloten werd, houd ik veel aangename herinneringen over aan dit ruime complex met open ruimten en deuren.. Na die ontnuchtering ging Marijn Campe die toen trouwens van het college kwam dan maar naar de normaalschool in St.Niklaas en ik ging dan maar verder studeren in het college, waarvan wij thuis, voorheen, zelfs over het bestaan niets afwisten. Men had ons dan ook langs alle kanten verwittigd, weet ge wel wat ge doet, van Oostakker overstappen naar het college van Eeklo,  waar alle ramen getralied zijn en alle deuren hermetisch afgesloten, waar ge voor het minste de toelating moest vragen aan de onkreukbare die van bewaking was. Al bij al moet ik toegeven dat die discipline mij beter lag dan de losse manier van doen in Oostakker.

Ik heb iets met het college; ik ben er dus aanbeland in de 5e Moderne en ben er dan maar voor de rest van mijn actieve leven gebleven, op een paar jaar na in St.Niklaas en een jaar legerdienst in het Leen te Eeklo . Maar vreemd genoeg zijn het die eerste 5 jaren waar ik steeds met liefde en genoegen aan terugdenk; de rest heb ik nooit gemist. Wij hadden toen priesters die priesters waren en bleven, in de echte zin van het woord, toegegeven er was daar ook wel een zwart schaap of geit tussen de bokken die een scheve schaats dierven te rijden, maar dit werd dan snel toegedekt met de mantel der ongenaakbaarheid.
We hadden turnleraars die we bezwaarlijk turnboys durfden te noemen, zoals een meneer Vanhulle en Georges Debbaut die ons leerde boksen. Tekenleraar en architect Hubert Acke zaliger met zijn onvervalst “zet oe oan de deuj” en meneer De Schepper, die boven zijn brilletje kijkend en zijn zoveelste kin diep tegen de borst gedrukt verontwaardigd uitriep “ messieurs ce n’est pas ridicule” toen tijdens de Eloquence sacrée bij de Oraison funèbre van een of ander edel persoon niet alles verliep zoals het hoorde, of wanneer hij ten einde raad beval “laatste tafel buiten” en wij vier gnuivende snaken de tafel waaraan zij zaten zagen optillen en ze ongemoedereerd in de gang zagen parkeren. We hebben Standaerds, Nollés, De Scheemaekers, Vanderhaegens, Poppes, Bockstaeles, Soenens, Van Wassenhoves, Van Heckes, Verwulgens, Van De Bossches, Verheeckes, De Paepes en andere pasters de revue zien passeren, maar wel ieder met zijn eigen unieke persoonlijkheid, en wij elk met de onze.
De mimiek en lichaamstaal van meneer De Schepper sprak boekdelen, in de gangen slofte meneer Verheecke ons in alle statigheid als een zucht voorbij, meneer Soenen rechtstreeks van de unief in ons midden gedropt, waarschuwde ons van bij de aanvang in zijn platste Gents : “Heren, ‘k hoop dat ge Uw verstand gaat gebruiken, ken zie der misschiens nie zo uit, maar ‘k ben gene teek” en daarmee moesten we het dan maar doen, meneer Vanderhaegen beleefde in de lessen nederlands met veel animo : “Het stierengevecht”, hij hield er de discipline in, op zijn manier, streng maar rechtvaardig, sportief maar trots en onwrikbaar als een…, juist het was merkwaardig hoe tekenend iedereen getypeerd werd !  
We kunnen in rustige momenten nog nagenieten van de vier grote romantiekers Lamartine met zijn Le Lac : “…Ne pourrons-nous jamais sur l’océan des ages, jeter l’ancre un seul jour ? “ Victor Hugo in Extase of Alfred de Vigny of De Musset met Ballade à la lune, of misschien hou je het liever bij Verlaine : “ Il pleure dans mon coeur, comme il pleut sur la ville…” of  bij Rimbaud ?
We hebben genoten van Wordsworths  The Rainbow : « My heart leaps up when I behold, a rainbow in the sky : so was it when my life began ; so is it now I am a man… » , van :  “The last rose of summer” van Thomas Moore en van : “A thing of beauty is a joy for ever” van Keats, we hebben hele passages uit het hoofd geleerd uit Hamlet’s soliloquy : “ To be, or not to be that is the question…” of Mark Antony’s oration : “ Friends, Romans, countrymen, lend me your ears;…” al moet ik grif toegeven dat met het komen der jaren de lengte der rede evenredig is ingekort !
We waren aangegrepen door de Ballade van Goethe, Erlkonig : “Wer reitet so spät durch Nacht und Wind ? Es ist der Vater mit seinem Kind;…”. Noch “Der König in Thule”, noch  “Iphigenie auf Tauris” waren ons vreemd. We denken met weemoed aan : “Der gute Kamerad” van Ludwig Uhland en waren vertederd door Die Lorelei van Heinrich Heine : “Ich weiss nicht was soll es bedeuten, dass ich so traurig bin; Ein Märchen aus alten Zeiten, Das kommt mir nicht aus dem Sinn.”                      
Het was geen sinecure, toendertijd, onze Duitse studiegenoot die ondertussen het Nederlands of was het Vlaams, tamelijk goed beheerste, de betekenis uit te leggen van sommige Middeleeuwse teksten, zeg nu zelf : Van den vos Reynaerde , uit de aanklacht tegen Reynaert : “ Dat hi mijn wijf hevet verhoert ende mine kindre so mesvoert dat hise beseekede daer si laeghen, datter twee noint ne saeghen ende si worden staer blent” of van Vondel : “Zo draait de wereldkloot” waarbij onze klastitularis Irenee Van Wassenhove zijn altijd slaperig uitziend, nogal breed voorhoofd, in zware rimpels samentrok. Maar dit laatste gebeurde wel eens meer en bij voorkeur na de middagpauze, wat bij ons trouwens tamelijk aanstekelijk werkte.
Dit alles deed nochtans helemaal geen afbreuk aan de schoonheid van ons letterkundig erfgoed, of dit nu een mystiek fragment van de 14e eeuw was : “Alle dinghe syn mi te inghe !Ic ben soe wyt !” of  Hendrik Van Veldeke of Hadewych of de Beatrijs-legende of “Egidius,waer bestu bleven ? Mi lanct na di, gheselle mijn !”.Zowel Heer Halewyn die een liedekyn zong, zodat al wie dat hoorde by hem wou zyn, als de twee conincskinderen die malcander so lief hadden, als : “ Ghequetst ben ic van binnen” konden ons bekoren. Of we genoten van Vondel’s : “O Kerstnacht, schoner dan de dagen”, of doorwrochten de vele pareltjes van Guido Gezelle, of erklankten het werk van Jacques Perk, “Iris” tot : “Ik ben geboren in Appeldoorn, en mijn zuster in Zierikzee…”. We hoorden de zee in de verzen van Willem Kloos : “ De Zee, de zee klotst voort in eindeloze deining…” en we verdiepten ons in Gorter’s Mei, en druk doende realiseerden we ons niet dat ook wij op weg waren  om te gaan, spoorslags naar Ispahaan !
Mogelijks konden de oude meesters door een groter publiek gesmaakt worden dan de modernere, hoe dan ook er is heel wat blijven kleven, wat ons sterkt in de gedachte dat het klassieke onderwijs en de vroegere methode van lesgeven en opvoeden toch niet zo verkeerd kon geweest zijn als men ons zou willen doen geloven !

We hebben het college uit zijn voegen zien barsten, het zien groeien in een niet te stuiten evolutie. We waren van de lichting die een verdieping op het gebouw van de latere Lagere School zagen zetten, die de bomen uit de tuin die ervoor lag hielpen verzagen in onze vrije tijd, die langs de loopbrug van cementplaten die de halve gracht overwelfde aan de kop van ditzelfde gebouw naar de hof trokken om boven de chauffagekelder met meneer Boussen een zangstonde of wake van de KSA te beleven of om tussen, aan de ene kant de varkenskoten en de andere het openluchtzwembad, langs de bolbanen en de groentetuin, de atletiekpiste, basketveld of grasplein te bereiken waar de internen tijdens de warme zomeravonden Segers bij het oefenen voor het speerwerpen zijn speer hoog door de lucht zagen trillen, of zelf aan kogelstoten konden doen als ze liever niet van de bolbanen gebruik wilden maken. Of er werden op feestdagen of vrije dagen shows ineengebokst waar we Nand Van de Kerckhove zijn sprekerstalent konden bewonderen en plat moesten van het lachen al was het maar bij het zien van zijn mimiek. Niet alleen in de hof maar tijdens de wintermaanden ook in de feestzaal of in het laatste trimester op de internenspeelplaats werd heel wat afgelachen zoals bij het clowneske nummer van Lode Verhaeghen, die hoog op een trapladder gezeten bij het omkieperen met zijn wandelstok helaas op het nippertje de draad die over het podium gespannen was miste, wat hem een gebroken been opleverde. Het grote H. Hartbeeld aan de gevel boven de speelzaal bekeek alles onbewogen, zelfs als het ’s morgens met bolhoed en regenscherm om de arm het jonge geweld onderaan overschouwde.
Wij waren ook de generatie die een nogal stevige kapeltraditie kunnen voorleggen, te omvangrijk om over uit te weiden, als volwaardig intern heb ik  ook de hele slaapzaalhiërarchie doorlopen, de kleine slaapzaal met veel te korte chambrettes met ingebouwd bed en afgesloten met gordijntjes, de grote zaal met iets grotere ruimtes, vrijstaand bed en klapdeurtjes waarbij de toezichter van dienst de kans kreeg na het doven der lichten, samen met de collega’s een flesje wijn te gaan kraken op de kamer van de econoom die er als bijverdienste een lucratief handeltje op nahield waarbij het soms voorviel dat een onweerstaanbare drang er toe leidde om ondermeer met de fiets een toertje te maken doorheen de gangen van het gebouw waarbij de trappen nogal eens een risico vormden. De grootste sloebers op de slaapzaal werden ondertussen gecontroleerd door met een ragfijn garendraadje de handvatten van twee tegenover elkaar liggende deurtjes met elkaar te verbinden.En dan tenslotte de volwaardige kamer voor gebroeders die ik wel gedeeld heb met onze vriend van Duitsland zodat ik elke keer, nog voor het belsignaal, gewekt werd met het onafscheidelijke : “Erhebe dich, du schwache Geist, und stell dich auf die Beine” .Ik herinner mij nog de lange zomeravonden op het einde van het schooljaar toen in de wijk naast het college kermis gevierd werd en wij op de slaapzaal in bed konden meeluisteren naar : “O mijn papa, hij was een wonderbare clown…”
Het is al bij al een mooie tijd geweest !

Het was bijna onvermijdelijk dat ik hier na een kort oponthoud van een paar jaren gekenmerkt door de Wereldtentoonstelling in 58, terug zou keren en de verdere groei en bloei zou meemaken van mijn boerencollege zoals Professor Leon Elaut ook oud-leerling van het college, het tekenend beschrijft in zijn Memoires, van Keiberg tot Blandijnberg. We kenden op relatief korte tijd een explosie van oppervlakte, de volkstuintjes aan de kant van de kloosterakker verdwenen, eigen sportterreinen werden aangelegd; een explosie van gebouwen, de hof werd eivol gebouwd en op de bestaande gebouwen werden verdiepingen opgezet; ook een explosie van personeel en van leerlingen.
We hebben met het lerarencorps in de beginjaren, beroepshalve, maar met volle overtuiging, omdat we een hechte vriendengroep vormden de vele nieuwjaarrecepties, diners met of zonder Heiko Kolt in de refter der Heren of in de feestzaal, feesten met Masker 56, proclamatiefeesten, groepsuitstappen naar de Brugse Reiefeesten en andere, grootse turnfeesten en oudleerlingendagen meegemaakt. Bij deze laatste hoorden we steevast de eminente sprekers, vertegenwoordigers van de gouden jubilarissen, een massa anekdotes uit hun collegetijd in de verve zetten maar ook steeds weer benadrukken : “ Onze klas telde toen zoveel leerlingen, waarvan wij hier met slechts zoveel tesamen zijn, in gedachten zijn wij dan ook op deze heuglijke dag…” Voor mij toen een evidentie, maar nu een ontnuchterende realiteit !
Voor onze ogen defileerden toen heel wat eerbiedwaardige heren, missionarissen, vertegenwoordigers van de welgestelde burgerij, priesters, magistraten, hooggeplaatste ambtenaren, professoren en vele anderen die nog eens terugkwamen naar waar het allemaal begonnen was, hun bisschoppelijk college te Eeklo.
Een hele rits Superiors hebben de dienst uitgemaakt, corpulente met hoogrood gezicht, statige  met klein brilletje, slanke immer doende of krachtdadige met grootmoedige inborst, de een al langere tijd dan de andere en toen schakelde men noodgedwongen over naar lekedirecteurs en toen was het hek helemaal van de dam.

Ik kan nog even zitten mijmeren bij mijn tekst in het oudleerlingenblad Eikels worden bomen naar aanleiding van het overlijden van Manfred Nitsch, de hoger vermelde buitenlandse student, of  bij de viering van ons zilveren jubileum, maar het enige tastbare wat mij nog blijft is tenslotte het keramieken kunstwerkje dat we bij die gelegenheid gekregen hebben, het met statige letters geëtste opschrift in het bovenlicht van de toegangspoort in de Zuidmoerstraat : BISSCHOPPELIJK COLLEGE SINT VINCENTIUS en ten langen leste een vergeten plaat in de muur aan de straatkant, vanwege het Davidsfonds ter herinnering aan Flor Grammens, ook een oud-leerling.
Het is al bij al een mooie tijd geweest !

Of om het op de wijze van Wim Sonneveld te verwoorden :
Wat leefden we eenvoudig toen
We hadden niet zoveel van doen
Geloof me vrij wat ik je zeg.

Maar blijkbaar leefden we verkeerd
De school is gemoderniseerd
En nou zijn ze op de goeie weg
Die school van toen, het is voorbij
Dit is al wat er bleef voor mij
Een ansicht en herinneringen.

En langs de rondgang op de speelplaats
Zag ik de oude linden staan
Ik was een kind, hoe kon ik weten
Dat dat voorgoed voorbij zou gaan.


Raymond Strymes
1e Wetenschappelijke 1956-1957


2 opmerkingen:

  1. Hallo, heel mooi geschreven. Ik ben ook een oud-student van het college. Afgestudeerd in 1978.
    Ik woon in Noorwegen en als ik in België ben, ga ik telkens nog eens kijken naar het college. Jammer genoeg zagen de oude gebouwen er erg vervallen uit. Ik hoorde dat ze zouden worden gesloopt, en was daar erg verontwaardigd over. Waarom heeft men die gebouwen niet geklasseerd als historisch monument.
    Ik weet ook niet of de gebouwen er nog staan.
    Vriendelijke groeten,
    Nico Vertriest

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Leuk dat men in het verre Noorwegen ook nog aan ons oud college denkt ! Bovenstaande tekst gaat uiteraard over mijn periode als leerling maar heb daarna ook nog 39 jaar lang wiskunde uitgelegd aan de eerste jaren. Vandaar mijn betrokkenheid ! Sinds de schijnbaar alles-oplossende schaalvergrotingen is de school gefusioneerd met de buren en heet nu College-O.L.Vrouw Ten Doorn waarbij het beleid in handen gekomen is van de orde der zusters, wij blijven zo wat verweesd achter ! De straatkant die nu gebruikt wordt door een andere instelling is met de voorgevel tot op heden intact gebleven, maar de oude achterbouw is grotendeels afgebroken en deels vervangen door nieuwbouw of open ruimte. U zou het in elk geval niet meer herkennen !

      Verwijderen